“Soldiers! don’t give yourselves to brutes - men who despise you - enslave you - who regiment your lives - tell you what to do - what to think and what to feel! Who drill you - diet you - treat you like cattle, use you as cannon fodder. Don’t give yourselves to these unnatural men - machine men with machine minds and machine hearts! You are not machines! You are not cattle! You are men! You have the love of humanity in your hearts!”
Dit citaat uit de toespraak van Charlie Chaplin in de film The Great Dictator waarmee mijn boek Persoon zijn opent, was ook op het symposium te horen.
Het verwoordt voor mij iets van het vuur, van de urgentie van wat er met persoon zijn op het spel staat, het gaat over ‘mens zijn in de machinaties van de moderniteit’. Dat was in Chaplins tijd niet anders dan in de onze en het dreef ook Philip Kohnstamm, honderd jaar geleden. Diens personalisme is een belangrijke inspiratiebron voor mijn eigen uiteenzetting over het in onderwijs en pedagogiek zo centrale begrip persoon.
We begonnen echter met een korte analyse van de film Cars, waarin ik de drie centrale elementen van wat het betekent om persoon te zijn zie terugkeren: De persoon is verbonden, de persoon is uniek en de persoon is spiritueel. Cars biedt een leerweg die gaat over ‘persoon worden’.
Ik legde uit dat mijn bezinning op het persoonsbegrip voortkomt uit ons boek Mens worden (2021), waarin de verhouding tussen theologie en pedagogiek centraal stond. Dat we vandaag vaak grijpen naar het begrip persoon en persoonsvorming als uitdrukkingen van datgene ‘waar het onderwijs om draait’ zegt iets over ons verlangen om de breedte en de diepte van het menszijn recht te doen. Mijn boek wil dat verlangen voeden en ondersteunen. Dat doe ik als theoloog die de interactie met de pedagogiek zoekt. Een belangrijke rol is in mijn boek weggelegd voor het begrip ‘ziel’ en de verhouding – de ‘resonantie’ – tussen ziel en lichaam. Is dat niet veel te wild, te theologisch? Ze zien je in het onderwijs aankomen met ‘de ziel’. ‘Nee’, benadrukte Joop Berding al voor aanvang van het symposium, ‘het is precies dat soort taal dat we nodig hebben’. En ook in zijn bijdrage zei hij: ‘Er is niet alleen een cultuur van het meten ontstaan maar ook een bijbehorende taal ingevoerd. En zoals we allemaal weten is taal de Grote Framer: taal bepaalt wat we zien en vaak ook hoe we het zien.’
Maar eerst was het woord aan Marloes Hoencamp. Zij bereidt een proefschrift voor over Martinus Langeveld en Philip Kohnstamm. Op een belangrijk punt kon ze het betoog in mijn boek aanvullen dan wel corrigeren. Voor mij is Kohnstamms personalisme vooral een blijvende opdracht, een nauwelijks gerealiseerd ideaal, voortdurend vermorzeld door de powers that be. Hoencamp toonde aan op wat voor manieren Kohnstamm wel degelijk van invloed is geweest. Zijn pedagogische aanstelling ging uit van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en droeg daadwerkelijk bij aan de vernieuwing van het onderwijs in Nederland. Zo zorgde zijn enthousiasme voor het Engelse Daltononderwijs ervoor dat dit onderwijs ook in Nederland geïntroduceerd werd. Al met al sijpelden veel van zijn ideeën door en droeg hij wezenlijk bij aan de vernieuwing van het onderwijs.
Een centraal punt in mijn boek waar onderwijspedagoog Joop Berding op aansloeg was het ‘ontvangende’ karakter van persoonsvorming. Het belangrijkste wat wij zijn en vooral ‘wie’ wij zijn wordt ons gegeven. Berding wees op een overeenkomst met het Tractaat over het spieken van Cornelis Verhoeven uit 1980, die het vanzelfsprekend vindt dat vorming zich niet laat organiseren. ‘Vorming is in bepaalde opzichten het tegendeel van opleiding: zij is niet planbaar en doet zich vaak voor als vraagteken en niet zo zeer als zekerheid of vanzelfsprekendheid. Bovendien is er een gerede kans dat de resultaten, als je dan in zulke termen wilt spreken, zich pas zullen voordoen, láng nadat de schoolloopbaan is afgerond’, zo vatte Berding dit inzicht samen.
Het kind als mysterie koesteren, omdat je staat tegenover een onbekende grootheid, dat is wat Berding bijvoorbeeld aantreft bij zijn geliefde Janusz Korczak. Als theoloog ben ik blij dat waar ik in mijn publicatie voor pleit, resoneert met deze pedagogische blik van Berding en zijn pedagogische leermeesters.
Tot slot een paar zinnen, flarden en vragen van het symposium die nog bij mij zelf bleven rondzingen en die ik graag meegeef: