Burgerschap. Alleen al bij het horen van dit woord krijgen veel mensen uit het onderwijs jeuk of beginnen ze te zuchten. De zoveelste onderwijstaak op ons bordje? Moet de school weer alle maatschappelijke problemen oplossen? Een andere zorg vanuit het christelijk onderwijs: komt de overheid niet teveel op ideologisch terrein? Schrijft ze ons de waarden voor die wij onze leerlingen hebben te leren?
Feit is dat de overheid de wettelijke eisen voor bevordering van burgerschap op scholen in 2021 heeft aangescherpt. Burgerschapsvorming is minder vrijblijvend. Scholen moeten kunnen aantonen dat ze doelgericht, samenhangend en herkenbaar aan democratische basiswaarden werken. Een ander feit is dat burgerschapsvorming simpelweg altijd al een belangrijke dimensie van onderwijs geweest is. Iedereen die voor de klas staat weet dat burgerschapsvorming gewoon onderdeel van het werk is – soms subtiel en verborgen, soms overduidelijk.
Centraal op deze netwerkbijeenkomst staat de inzet dat burgerschap voor christelijke scholen geen ‘moetje’ is, maar volstrekt voortkomt uit een christelijke, levensbeschouwelijke roeping.
Wolter Huttinga, theoloog bij het Expertisecentrum Onderwijs en Identiteit maakte iets van dit christelijk ‘burgerschapselan’ duidelijk. Jezus zei dan wel dat zijn koninkrijk ‘niet van deze wereld’ is, maar dat maakte hemzelf, zijn leerlingen en later de kerk bepaald niet tot een wereld-mijdende groep. Christenen stonden van meet af aan bekend om hun naastenliefde en gastvrijheid. Een typische gestalte van christelijk burgerschap vormen de zeven werken van barmhartigheid. Niet zomaar willekeurige goede werken, maar juist activiteiten waarin gemarginaliseerde, niet geziene, of ronduit gewantrouwde of gehate medemensen werden bijgestaan. Gods beeld in alle mensen zien. Het was een volstrekt nieuwe manier om liefde en menselijk samenleven te definiëren.
Na tweeduizend jaar christendom laat deze traditie nog volop zijn sporen na, ook wanneer we de samenleving en de overheid als min of meer seculier beschouwen. Als de overheid oproept tot gelijke kansen voor iedereen, en dat iedereen zichzelf moet kunnen zijn, of dat je respectvol moet leren omgaan met mensen die anders zijn dan jij, kun je daar gewoon echo’s van oeroude christelijke morele intuïties in horen. Een overheid die goed burgerschap wil bevorderen kan daarom veelal de hand schudden van scholen met een christelijk elan.
Het christelijke visioen van ‘vrede, heelheid en gerechtigheid’ gaat overigens heel wat verder dan wat een overheid aan minimale burgerschapseisen op tafel legt. Ga dus niet zitten wachten tot de overheid met z’n takenpakket komt, maar ga bewuster vanuit je christelijke bron en roeping aan de slag. Je zult zien dat de democratie daar het beste mee gediend is.
Erik Renkema is als adviseur identiteit bij Verus bekend met het idee dat burgerschapsonderwijs als een vervelende ballast wordt ervaren. In zijn bijdrage haalde hij alles uit de kast om die gedachte te ontmantelen. Laat de nieuwe aandacht voor burgerschapsvorming juist een prikkel zijn om je levensbeschouwelijke identiteit als school naar voren te halen!
Renkema schetste vier relevante ontwikkelingen:
In de eerste plaats groeien het christelijk en het openbaar onderwijs naar elkaar toe: bij beide leeft het besef dat zingeving en levensbeschouwing fundamenteel zijn voor goed onderwijs. In de tweede plaats is er steeds meer sprake van levensbeschouwelijke pluraliteit. De samenleving is nu eenmaal divers. Je kunt niet als school een paraplu tegen deze ‘grote boze wereld’ vormen. In de derde plaats is er een steeds groter religieus analfabetisme. Dat is zorgelijk. Mensen hebben geen idee meer van religie als bron van goed samenleven, terwijl er wel degelijk een grote zingevingsbehoefte is. Ten vierde: zeker, de overheidseisen met betrekking tot burgerschap worden strenger. Misschien ervaar je de burgerschapseisen daardoor als een moetje. “Maar ook een moetje kan een heel mooi kind zijn”.
Net als Huttinga betoogt Renkema dat een levensbeschouwelijke visie op burgerschap rijker en dieper gevuld zal zijn dan hoe de overheid het onderwerp presenteert. Hij onderscheidt vier pijlers van levensbeschouwelijk burgerschapsonderwijs:
1. Burgerschap heeft alles te maken met je persoon en gaat dus niet alleen om het sociaal-maatschappelijke of het politieke. Wat voor mens ben je en wil je zijn? Levensbeschouwelijk geladen burgerschapsonderwijs zal veel breder en dieper kijken, het heeft aandacht voor het innerlijk, voor de ‘geest’ van de jongere.
2. Diversiteit omarmen is geen probleem, maar is een uitdaging, een kans, een roeping. Breng je eigen bezieling in en laat het schuren met anderen. Laat je raken door het geluid van de ander, ook wanneer het je ergert of je er allergisch voor bent.
3. Breng de wereld in de klas. Laat onderwijs werkelijk wereldgericht zijn. De school is er niet voor zichzelf, maar is bouwplaats voor de samenleving.
4. Laat alle verschillende vakken en onderdelen op school verbonden zijn. Het zijn geen losstaande leereenheden. Ze zijn verbonden in het aanreiken van tradities die existentiële vragen aan ons stellen, die inspirerende bronnen aanboren.
Burgerschapsonderwijs is iets waar je ook gewoon nuchter en doelgericht aan kunt werken als school. Dat maakten twee praktijkvoorbeelden van stichting Procon (PO) en de GSG (VO) ons duidelijk. Bezig gaan met je burgerschapsonderwijs helpt je om te focussen op de vraag ‘waar is het ons in ons onderwijs eigenlijk om te doen?’
In drie groepen praatten we ’s middags door over de bijdragen in de ochtend. Hoe raken die aan onze onderwijspraktijk? Wat zie ik voor me als goede praktijken van burgerschapsvorming? Kan er sprake zijn van levensbeschouwelijke burgerschapsvorming wanneer bijna niemand de waarde van de katholieke of protestants-christelijke identiteit van de school beleeft? Ook kwam de vraag naar voren in hoeverre burgerschapsdoelen ‘meetbaar’ kunnen zijn. Hoe evalueer je burgerschapsonderwijs op een zinvolle manier?
'Hoe leven wij eigenlijk zelf?'
Gevraagd naar de meest opvallende eye-opener kwamen alle drie de groepen aardig genoeg met hetzelfde inzicht op de proppen: Als docenten en schoolleiders praten we vaak over burgerschap en hoe we dat de leerlingen willen bijbrengen. Maar hoe leven wij eigenlijk zelf? Leven wij zelf wel voor wat wij bij hen graag zouden willen zien? Hebben wij zoveel oog voor elkaar? Is angst voor het andere en vreemde iets dat wijzelf niet zouden kennen? ‘Burgerschap begint bij onszelf.’
Zo komt een thema dat opduikt in beleidsnota’s, inspectierapporten of grootse onderwijsvisioenen toch weer terug op het niveau waar het werkelijk plaatsvindt: in het klein, in mijn eigen leven en keuzes.