‘Daar waar stress is, is geen ruimte voor verwondering’, aldus hoogleraar Bram de Muynck. Terwijl verwondering één van de belangrijkste deugden is die we leerlingen moeten bijbrengen. Is daar in het huidig onderwijs wel voldoende ruimte voor? Met alle prestatiedruk? Het zijn dit soort vragen die centraal stonden in de bijdrage van De Muynck op de netwerkbijeenkomst van het traject Identiteit als Sterk Merk, 8 februari 2019.
Stress en verwondering gaan volgens De Muynck (hoogleraar Christelijke Pedagogiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn en lector Christelijk leraarschap bij Driestar educatief) dus niet samen. Een andere reden waarom verwondering, juist in het christelijk onderwijs, in de verdrukking kan komen, is de gespannen relatie tussen leraar en leerling. Enigszins zwart-wit uitgedrukt: de leraar denkt te weten hoe de wereld in elkaar zit, terwijl hij ook beseft dat het de leerling zelf is die tot verwondering en ontdekking moet gaan komen. Misschien wel over iets dat de leraar ook nog niet weet en zich over kan verwonderen. Hoe hiermee om te gaan? Wat is de taak van de leraar, vooral als het gaat om persoonsvorming?
De Muynck publiceerde onlangs het boekje ‘Gids en pelgrim’. Deze twee metaforen zijn veelzeggend in het nadenken over de rol van een christelijke leraar.
Je bent gids, omdat we in het onderwijs niet alleen het probleem hebben van prestatiedruk, maar ook van het dominante constructivistisch denken. Dat we denken dat kinderen alles zelf kunnen ontdekken. Dat een leerling zijn eigen waarheid construeert. Jazeker, we hebben van God mogelijkheden gekregen om te construeren, maar de werkelijkheid is zo gecompliceerd dat wij niet zelf in staat zijn daar alle betekenissen in te leggen. Soms is de betekenis van de dingen moeilijk te vatten. De erkenning dat de betekenissen uiteindelijk bij God vandaan komen, is een basishouding van ‘gelovig kennend in de wereld staan’. Daar moet je als leraar voorbeeldig in zijn. Als je als leraar zelf een betekenisvolle relatie hebt met de werkelijkheid van God, nodig je als het ware de leerling uit hetzelfde te doen. Als gids ga je voorop in betekenisgeving. En dat betekent dat je zelf ook nog pelgrim bent. Je moet en mag zelf ook nog van alles ontdekken. Maar je weet wel de richting.
Van KohnstammIn zijn boek Persoonlijkheid en wording (1959) kunnen we leren over het verschil tussen persoon en persoon(lijkheid)svorming. Een persoon is iedereen, een persoonlijkheid moet iemand worden. Persoonlijkheid worden betekent verantwoordelijkheid leren nemen. Dat is het belangrijkste waarnaar we moeten streven. Je leert kinderen en jongeren verantwoordelijk te zijn, beslissingen te nemen voor zichzelf, de omgeving en anderen. Daarvoor is het nodig een verhouding tot jezelf op te bouwen. Jezelf, de ander en de wereld op een christelijke manier gaan begrijpen, verstaan. Met een verwijzing naar Efeziërs 3:
Met liefde gaan begrijpen en begrijpend gaan liefhebben.
Uit de Bijbel mogen we leren dat de mens een ‘hermeneutische ruimte’ heeft: een mogelijkheid om een eigen uitleg te geven aan wat je tegenkomt. Met name in de PsalmenZie bijvoorbeeld Psalm 143 (https://www.debijbel.nl/bijbel/NBV/Psalmen-143) en Psalm 84 (https://www.debijbel.nl/bijbel/NBV/Psalmen-84) vind je veel aanwijzingen dat iemand die met God leeft een innerlijk proces doormaakt dat een zeker geheim heeft. Leven met God is een zoektocht. Een pelgrimage met God in je hart. Als leraar mag je op sommige momenten de kerk vertegenwoordigen, mag je leerlingen In de veronderstelling dat ze op weg kúnnen gaan met Godaanraken in die hermeneutische ruimte.
We willen bij leerlingen beelden van het Koninkrijk uitlokken. Dat zij met liefde gaan begrijpen en begrijpend gaan liefhebben. Uiteindelijk is beslissend wat er bij de leerling gebeurt. Gaat de leerling actief kijken en zich over die door God gegeven beelden verwonderen? Zoals wij die in onze eigen pelgrimstocht al hebben mogen ontdekken? Langeveld In het boek Persoon en wereld. Bijdragen tot de phaenomenologische psychologie (J. H. van den Berg, M. J. Langeveld et al., 1953)biedt hiervoor de metafoor van de zolderkamer. Beeld je in dat je voor het eerst op een zolderkamer komt. Daar valt van alles te ontdekken. Onderaan de trap vraag je je af hoe het er daarboven zal zijn; de trap leidt je naar een onbestemde ruimte. Achter de oude gordijnen kun je je verschansen. Het is veilig en spannend. Je kunt er heerlijk alleen ronddwalen. Dat kan vrede en rust geven.
Hebben kinderen nog een zolderkamer? Een verborgen plek waar je je kunt verbazen over iets wat je daar vindt? Zodat de wereld onthult wat jij nog niet eerder wist?
Geef in het onderwijs alsjeblieft rekenschap van die ruimte en geef er voedsel aan. Geef ruimte aan verbeeldingskracht en illusie. Dat wordt gevoed door lichamelijkheid (ruiken! voelen! horen! zien! ervaren!), tijd en ruimte en soms spel. Bewegen in die ruimte, met al je zintuigen op scherp, voedt de verbeeldingskracht. Welke verbeeldingskracht wordt er in de ruimte van jouw klaslokaal geprikkeld?
Als kinderen hun ruimte als gesloten ervaren, hoe breek je daar op in? Door de emotie te raken. Je kan leerlingen heel veel lessen apologetiek geven, toerusten met kennis of aanspreken op hun gedrag, maar als de emotie er niet bij betrokken wordt, wordt het geen onderdeel van de persoon en ook niet van het handelen. Als je een les spannend maakt, kan de emotie bij verrassing ontstaan. Een juf die had verteld over zwervers die onder de brug slapen, liet de leerlingen een tekening maken. Toen de klas daar mee bezig was, riep dit bij een paar kinderen zoveel emotie op dat ze riepen: ‘juf, mensen mogen toch niet onder de brug slapen? Hier moeten we toch iets aan doen?’ Er ontstond een besef: hier gebeurt iets, waar we misschien wel onze verantwoordelijkheid moeten nemen.
Als je op school iets wilt doen aan ‘kijken zoals het koninkrijk’, dan zul je tenminste iets met die emotie moeten doen. Beelden van het koninkrijk uitlokken. Hoe kan je dat doen? Drie praktijkrichtlijnen: