Je hebt van die buzz-words in onderwijsland. Termen die nooit bestonden, maar ineens volop gebruikt worden en van onontkoombaar belang lijken. Zoals tegenwoordig iedereen ‘iets moet’ – en waarschijnlijk ook graag wil – met het thema burgerschap, zo is dat ook met het onderwerp inclusie. ‘Op weg naar een inclusievere school’: Er is waarschijnlijk geen school te bedenken waar dit geen belangwekkend thema is als het gaat om de ontwikkeling van visie en beleid.
Er zijn overigens genoeg redenen om cynisch van zo’n thema te worden. Onderwijspedagoog Joop Berding begon dan ook met de vraag:
‘Waarom hebben we van ‘inclusief onderwijs’ iets bijzonders, ja zelfs een probleem gemaakt?’
Net als de gedachte dat onderwijs bijdraagt aan goed burgerschap is het feit dat onderwijs er voor iedereen moet zijn toch een heel normaal idee? Wat is er met ons gebeurd dat dit gethematiseerd en geproblematiseerd wordt? Overigens kon Berding een boek uit 1966 tevoorschijn halen dat ‘inclusief denken’ propageerde: een pleidooi voor een maatschappij waarin we elkaar nodig hebben en de ander tot z’n recht laten komen. Zo nieuw en hip is het ideaal van inclusie dus niet.
Een ander cynisch-makend gegeven is dat ‘inclusief’ zo’n vaag concept Berding verwees naar het boek ‘Het kindcentrum: integraal en inclusief?!’ van Frank Studulski, die de begripsverwarring rond de term aan het begin van zijn boek scherp en herkenbaar neerzet. https://www.swpbook.com/boeken/124/brede-scholen-integrale-kindcentra/2551/het-kindcentrum-integraal-en-inclusiefis dat enorm veel verschillende dingen kan betekenen. Het is maar net afhankelijk van wie je spreekt wat inclusie precies betekent .
Joop Berding deed wat Joop Berding altijd doet: het zoeken van het pedagogische ethos waar het hier om draait. Dat is nog niet zo makkelijk als je bedenkt dat wij allemaal worden meegezogen in wat hij de ‘systemische tendensen’ in het onderwijs noem: de nadruk op normalisatie, homogenisering, vermethodieking en optimalisering.
Terug naar de pedagogische bron dus!
Zo leren we van Hannah Arendt over de ‘dubbele verantwoordelijkheid’ van opvoeders: je voedt op voor het kind én voor de wereld. Onderwijs gaat erover dat kinderen leren samen ‘rond de tafel van de wereld’ plaats te nemen.
Philippe Meirieu, met zijn nadruk op ‘weerstand’ en ‘onderbreking’, leert dat het pedagogisch juist interessant wordt wanneer het in de klas niet ‘z’n gangetje gaat’. Wanneer een kind vloekend z’n werk neersmijt is er geen sprake van een probleemgeval, maar dient zich een pedagogisch waardevol moment aan.
Vandaag de dag kunnen we kinderen erg vastpinnen aan hun welbekende psychologische labels. Pedagoog Cornelis Verhoeven riep echter juist op tot blijvende openheid en verwondering voor wat zich aandient in ieder mens. Dat is echter alleen mogelijk wanneer onderwijs niet naar de quick fix wil springen en een plek van onthaasting wordt.
Tot slot kwam Berding nog even met een woord op de proppen dat mij bijbleef, hij ontleende het aan het boek Gidsen van Bram de Muynck en Bram Kunz. Het woord herbergzaamheid. De vragen die je kunt hebben bij het begrip inclusie (Wat betekent het precies? Waarom is dat nu ineens zo’n hot issue? Is het wel een realistisch ideaal?) vallen wat mij betreft weg als ik het vervang door herbergzaamheid, een woord dat mij eigenlijk meer zegt en waarin meer samenkomt. ‘Is mijn school een herbergzame school?’ Daar eens op kauwen en met elkaar bespreken lijkt me echt een geweldige manier om een goed gesprek over inclusie te voeren. Herbergzaam voor wie? Ook voor dat kind? Ook op dat moment? Is er voor mij plaats in deze herberg? Is dit eigenlijk wel een herberg?
Het zou een hele brei aan informatie worden als ik de verschillende rondes uit het middaggesprek hier zou proberen samen te vatten. Daarom pak ik er één punt uit dat wel prangend bleek deze dag en dat ook een spannende vraag is voor wie inclusief onderwijs én christelijk onderwijs wil bieden.
Tirza van Laar bood in haar dagopening al een casus die tot de verbeelding sprak: een juf wil heel graag dat ene jongetje met een hechtingsstoornis erbij houden in de klas. Het is echter wel zo dat hij in feite onhandelbaar is, behalve als hij bij haar op schoot zit. Dus neemt ze hem maar de hele dag op schoot, terwijl ze ook 27 andere leerlingen aandacht moet geven. Maar ze wil het zo graag. Het is toch een kind van God? Die gaat ze toch niet opgeven? Het bleek een herkenbaar voorbeeld van de frictie tussen (christelijk) ideaal en weerbarstige praktijk.
Een docent uit het VO getuigde van diezelfde frictie toen hij vertelde over een jongen die volgens hem en zijn collega’s gewoon niet goed meer kon worden geholpen op zijn (reguliere) school en werd doorverwezen naar het SVO. Hadden de ouders gelijk met hun verwijt: ‘hoe kunnen jullie dit maken als christelijke school?’
Is het onderscheid tussen speciaal en regulier onderwijs per definitie onbarmhartig en onchristelijk? Zijn deze scholen niet werkelijk herbergzaam wanneer ze deze ‘lastige kinderen’ loslaten?
Is het onderscheid tussen speciaal en regulier onderwijs per definitie onbarmhartig en onchristelijk?
Een andere uitdagende opmerking kwam van Bert Wienen: het valt hem op dat openbare scholen doorgaans veel inclusiever zijn dan christelijke. Zij houden veel natuurlijker iedereen erbij, zijn blijkbaar minder gevoelig voor de neiging tot ‘normalisering en homogenisering’ zoals Berding het noemde. Oei! Dat zou natuurlijk niet zo best zijn als de christenen de mooie praatjes over inclusie hebben, maar de goede praktijken weer eens buiten hun bubbel plaatsvinden.
Klopt dit? En wat zegt dit? Ik weet het niet, maar ik vond het mooi dat Bert deze vraag op tafel gooide en ik geef hem hier als prikkelende afsluiter graag door op dit online plein.